|
Vanaf 1900 steeg de vraag naar eieren in de industriële gebieden. Dat stimuleerde het ontstaan van een meer bedrijfsmatige
pluimveehouderij, waarin meer gericht gefokt werd op een goede legkip. Nieuwe rassen ontstonden of rassen werden verbeterd
door vermenging met andere rassen. Een aantal Aziatische rassen zoals de Cochin, Maleier, Brahma en Langshan werd in Nederland
ingekruist. Zo ontstond bijvoorbeeld de Barnevelder, een middelzware legkip, die aan het begin van de twintigste eeuw aan
zijn opmars begon. Met de Barnevelder zijn er tegen het eind van de twintigste eeuw achttien oorspronkelijk Nederlandse kippenrassen
die hobbymatig worden gehouden.
|
|
|
Tijdens de ontwikkeling van de Barnevelder werd de Italiaanse Leghorn geïntroduceerd. Dit was een licht ras dat zeer veel
eieren kon leggen. Deze introductie vormde de opstap naar een pluimveefokkerij met verschillende gespecialiseerde rassen met
naast de Witte Leghorn de Rhode Island Red, de New Hampshire, de Plymouth Rock, de Sussex en de Cornish. In de fokkerij werden
speciale lijnen ontwikkeld voor de eiproductie (‘layers’) en de vleesproductie (broilers). In deze commerciële lijnen is de
natuurlijke broedsheid door selectie verdwenen. De natuurlijke broedsheid bij een kip wil zeggen dat een kip na een aantal
eieren stopt met leggen en de gelegde eieren gaat uitbroeden.
|
|
|
|