|
Het fokprogramma van een varkensfokkerijbedrijf probeert op korte en op lange termijn een bijdrage te leveren aan een rendabele
productie van een uitstekende kwaliteit varkensvlees. Enerzijds wordt de erfelijke aanleg voor de relevante kenmerken door
selectie verbeterd, anderzijds wordt de erfelijke variatie in de basislijnen bewaakt om ook in de toekomst in die basislijnen
te kunnen blijven selecteren.
|
|
|
Het fokprogramma is zo opgezet dat de uiteindelijke vleesvarkens op de productiebedrijven het product zijn van een drie- en
soms een vierwegkruising: hun erfelijke aanleg is afkomstig van twee moederlijnen en één of twee vaderlijnen. De vaderlijnen
worden op groei- en karkaskenmerken geselecteerd en leveren zo de eindberen, de vaders van de vleesvarkens. De standaardtest
loopt van 23 – 100 kg (Hypor, een varkensfokkerij). Op de nucleusbedrijven wordt van alle dieren, die aan de test meedoen,
begin- en eindgewicht, spek- en spierdikte vastgelegd. De spek- en spierdikte wordt ultrasoon gemeten. Sommige dieren worden
geslacht, waarna ook de vleeskwaliteit wordt bepaald. Van de beren wordt in voerstations de voeropname gemeten. Soms is de
eindbeer ook een kruising van vaderlijnen en dan is het vleesvarken een vierwegkruising.
|
|
|
De moederlijnen worden gekruist en leveren zo de vermeerderingszeugen. In de moederlijnen wordt vooral gefokt op vruchtbaarheidskenmerken
en moedereigenschappen. De foklijnen (vader- of moederlijn) is een gesloten populatie dieren van een zuiver ras of van een
combinatie van rassen (synthetische lijn) die gedurende een groot aantal jaren gericht op één fokdoel geselecteerd zijn.
|
|
© Nationaal Veeteeltmuseum |
|
|
|