|
Vis is al eeuwenlang een belangrijke bron van voedsel voor de mens. Vis is eiwitrijk, er zijn soorten met weinig vet en de
vetzuren in vis zijn gezonde vetzuren. Maar een groot deel van de vis die mensen eten, is vis die in het wild leeft en gevangen
wordt. Wilde vis is er in verschillende soorten: haring, schol, tong, kabeljauw enzovoort. Toch is de vis, net als veel zoogdieren,
gedomesticeerd.
|
|
|
De domesticatie van een aantal vissoorten heeft veel later plaatsgevonden dan de domesticatie van zoogdiersoorten. Het gedrag
van vissen en in het bijzonder hun vermogen om weerstand te bieden tegen stress is een belangrijk kenmerk bij de vissen in
het begin van hun domesticatieproces. Hebben ze die weerstand dan planten ze zich ook goed voort in ‘gevangenschap’. Veel
van de gekweekte vissoorten zijn nog min of meer wild, dat wil zeggen dat de ouders die gebruikt worden om de kweekvis voort
te brengen zelf uit het wild afkomstig zijn (tarbot, heilbot, kabeljauw), of deze vissoorten worden pas enkele generaties
in de kwekerij gehouden (zeebaars, zeebrasem). Uitzonderingen hierop vormen de zalm (selectie op groei sinds 1975), de forel
(gekweekt sinds de Napoleontische tijd) en de karper (in Europa sinds de middeleeuwen in cultuur). Door doelgerichte selectie
toe te passen kan men de overleving en groei van de gekweekte vis aanmerkelijk verbeteren.
|
|
|
|