|
Geschiedenis van de karper
|
|
De geschiedenis van de karper begint zonder twijfel in het oude China, waar de karperkweek zich gelijktijdig met de zijderupsenteelt
ontwikkelde. Zo ongeveer 2000 v. Chr. waren al methoden bekend om bevruchte eitjes van karpers in bakjes uit te broeden. De
poppen en het afval van de zijderupsen werden gebruikt als voer voor de jonge karpers. Het eerste geschrift over karperteelt,
door ene Fan Li, verscheen rond 475 v. Chr. Hierin beschreef hij hoe jonge karpers gevangen werden tijdens het overstromen
van de rivieren en hoe deze verder opgekweekt werden in kunstmatige vijvertjes. Na het afvissen van de grote vissen voor consumptie
bleven de kleinere karpers over die samen met nieuw gevangen vissen de stok voor het volgende jaar vormden. Na een aantal
jaren werden de overgebleven vissen geslachtsrijp waarna ze zich in de vijvers voortplantten. Deze manier van karper kweken
werd in China tot 1960 onveranderd toegepast.
|
|
|
|
Boeddhistische monniken hebben de karper waarschijnlijk meegenomen naar andere landen in Zuidoost-Azië zoals Vietnam en Indonesië.
In Japan worden karpers al tweeduizend jaar gekweekt, eerst als voedsel, maar later vooral voor de sier. Of de karper in Japan
ook door Boeddhistische monniken is geïntroduceerd is niet bekend, maar het zou goed kunnen.
|
|
|
De centra van de karperkweek in de Japanse oudheid zijn dezelfde als die van het hedendaagse Japan: de provincies Nagano,
Gunma en Yamagata. De eerste kleurvariëteiten werden rond 1820-1830 gekweekt in de Japanse stad Ojiya. Naast bruine kwamen
ook rode en blauwe variëteiten voor. Door selectief doorkweken ontstonden andere kleurslagen. De Kohaku is waarschijnlijk
rond 1870 ontstaan en de Doitzu (Duitse) rond 1930 uit kruisingen met geïmporteerde Duitse spiegelkarpers.
|
|
|
In Europa is de karper in de middeleeuwen door kloostermonniken verspreid. Veel Midden-Europese kloosters hielden karpers
in vijvers als voedsel tijdens de vasten. De verspreiding werd vergemakkelijkt door het feit dat karpers lang in leven kunnen
blijven als ze uit het water zijn gehaald. Verpakt in stro gemengd met ijs en met een stukje brood gedoopt in jenever in de
bek, konden ze over grote afstanden getransporteerd worden, tot aan Engeland en Zweden aan toe (Bloch, 1789).
|
|
De naam karper komt uit het stroomgebied van de Donau, waar hij in de verschillende Slavische talen (karpa) carpa heet. De
grote bioloog en naamgever Linnaeus heeft daar Cyprinus carpio van gemaakt.
|
|
|
‘Koi’ is de Japanse naam voor karper. Een gekleurde karper heet ‘Nishiki Koi’. |
|
|