Mutaties zebravissen

Mutaties zijn het belangrijkste hulpmiddel in het onderzoek dat met zebravissen gedaan wordt. Bij zebravis is het gebruikelijk om veranderingen aan te brengen in het DNA met de stof ethylnitroso-ureum (ENU). Deze stof veroorzaakt puntmutaties: een nucleotide (G, A, T of C) op het chromossom (de kleinste fractie van een chromosoom) verandert dan in een andere nucleotide. Als de mutatie in een gen zit, kan het gevolg zijn dat het gen wordt vertaald in een eiwit dat net iets is veranderd. Een van de aminozuren, de bouwstenen van het eiwit, is in dat geval veranderd. De functie van het eiwit kan op die manier verstoord raken. Een puntmutatie kan er ook voor zorgen dat er ergens in het gen een stopcodon, een stopteken, komt waardoor het eiwit korter is dan normaal en daardoor vaak (een deel van) zijn functie verliest.
Om een zebravis te muteren dompelt de onderzoeker een mannetje even onder in een badje met water waarin ENU is opgelost. Als de behandeling slaagt, heeft een zebravis een of meerdere puntmutaties in de geslachtscellen gekregen. Deze mutaties zijn echter meestal recessief van aard en komen maar op een van de twee homologe genen (chromosomen) voor. Om de mutatie te karakteriseren is het nodig om de behandelde ouder (meestal het mannetje) te kruisen met een onbehandelde ouder en de nakomelingen vervolgens onderling te kruisen. Hierdoor kan de mutatie homozygoot worden en ook daadwerkelijk tot uitdrukking komen in de uiterlijke kenmerken of het gedrag van de zebravis. Vervolgens kan onderzocht worden welk effect de mutatie heeft op de uiterlijke kenmerken van de zebravis.
sluit