Kunstmatige voortplanting karper

De gecontroleerde voortplanting van karpers is voor het eerst beschreven door de Duitser Ernst Dubisch (1813-1888). Hij beschrijft een manier van voortplanten waarbij karpers worden ingespoten met hypofyse–poeder. Daarna worden de karpers losgelaten in kleine vijvertjes met schoon water. In deze vijvertjes hangt gras of stro waaraan de bevruchte eieren na het paaien blijven kleven. Het stro of gras wordt vervolgens verzameld en in kleine bakken met water gehangen. De kleine karpertjes die na verloop van tijd uit het ei komen, worden in diezelfde vijvers losgelaten. Deze vijver is intussen bemest om de groei van algen en zooplankton te stimuleren.
Deze methode is na ruim honderd jaar nog steeds gangbaar in veel Japanse en Israëlische koi-kwekerijen, maar er zijn veel verbeteringen aangebracht. Zo laat men de vissen niet meer in vijvers paaien, maar injecteert men de dieren in bakken (aquaria) met karper hypofyse-extract (zie box). Men wacht tot de vrouwtjes ovuleren (eitjes gaan afzetten). De vissen worden dan uit het water genomen en verdoofd. Door zachtjes over de buik te wrijven drukt men de eieren naar buiten. De eieren worden opgevangen in een plastik schaaltje (figuur 1). Het sperma kan bij de mannetjes op dezelfde manier gewonnen worden. Bevruchting vindt plaats door sperma en eieren vervolgens in een schaaltje te mengen en er water aan toe te voegen. Op veel grote bedrijven worden de eieren vervolgens ontkleefd door ze te spoelen in water waarin een mengsel van 3 g/L zout (NaCl) en 4 g/L ureum is opgelost. Daarna worden ze in grote trechters in stromend water gelegd tot de larven uit het ei komen (bij 24°C na 3-4 dagen). De larven worden eerst enkele dagen gevoerd met pekelkreeftjes (Artemia salina), waarna ze in de vijvers worden losgelaten.
sluit