Home | Algemene theorie | Theorie rundvee | Download het antwoordformulier

19 Wat betekenen correlaties tussen fokwaarden?

Wanneer je de melkveehouderij in Nieuw-Zeeland vergelijkt met die in Nederland zie je grote verschillen. In Nieuw-Zeeland proberen de boeren alle melkkoeien in de maand juli te laten afkalven. De koeien kalven dan midden in de regenachtige winter in de openlucht af; er groeit bijna geen gras, maar ze worden niet bijgevoerd. In augustus krijgen ze het geleidelijk aan wat beter wanneer het gras begint te groeien. In oktober worden alle koeien alweer kunstmatig geïnsemineerd. Vervolgens gaat er een vleesstier met de koeien mee die de koeien dekt die niet drachtig geworden zijn van de KI. De kruisingkalfjes, die later geboren worden en goed herkenbaar zijn, worden niet ingezet in de melkveehouderij.
In Nederland zijn stieren ingezet die in Nieuw-Zeeland zijn gefokt en in Nieuw-Zeeland zijn in Nederland gefokte stieren ingezet. De correlatie tussen de fokwaarden voor kg melkeiwit is 0,75 en die voor vruchtbaarheid 0,00.

Je selecteert als melkveehouder in Nederland de Nieuw-Zeelandse stier die in Nieuw-Zeeland de hoogste fokwaarde voor kg melkeiwit heeft en die daar ook nog eens de hoogste fokwaarde voor vruchtbaarheid heeft. Voor welk kenmerk zie je het effect van de selectie van deze Nieuw-Zeelandse stier bij zijn dochters die in Nederland geboren gaan worden: voor kg eiwit of voor vruchtbaarheid en waarom?

Algemene theorie:

Theorie rundvee: